Het honderdjarig bestaan van de aanwezigheid van de Assumptionisten in Brussel
De komst van de Assumptionisten naar Brussel
Vanaf het einde van de 19e eeuw overwegen de Assumptionisten zich in België te vestigen. Het politieke klimaat in Frankrijk wordt namelijk zeer ongunstig voor de Kerk en in het bijzonder voor religieuze congregaties. Onder impuls van pater Picard, de eerste opvolger van pater d'Alzon, de stichter van de congregatie van de Augustijnen van de Assumptie (Assumptionisten), wordt in 1891 een eerste religieus huis geopend in Taintignies, nabij Doornik in Henegouwen: een alumnat (een soort klein seminarie). Een gerechtelijk vonnis dat in januari 1900 de ontbinding van de Assumptie in Frankrijk uitspreekt, versnelt deze beweging. Gemeenschappen vestigen zich onder andere in Bure, Leuven, Zepperen en Sart-les-Moines. Al deze stichtingen waren gericht op onderwijs en de vorming van jonge religieuzen.

In 1923 vond er binnen de congregatie een belangrijk hoofdstukkapittel plaats dat leidde tot een grondige reorganisatie. In dit kader werd een Belgisch-Nederlandse provincie opgericht. In november 1924 vestigde de eerste provinciale overste, pater Remy Kokel, zich in Brussel, in het klooster (nu verdwenen) dat aan de Madeleinekerk grensde. Daarna verhuisde hij naar een huis in de Duquesnoystraat, dat al snel het centrum werd van diverse apostolische werken.
In diezelfde periode vestigden zich ook andere Assumptionistische gemeenschappen in België, met name die welke zich inzetten voor de parochie Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming in Sint-Lambrechts-Woluwe.

De Assumptionisten in Sint-Lambrechts-Woluwe
In de eerste jaren van de 20e eeuw had Sint-Lambrechts-Woluwe, een gemeente aan de oostelijke rand van Brussel, nog een landelijk karakter. Maar vanaf de jaren 1920 nam de verstedelijking toe. Een nieuwe wijk ontstond op een plek die bekendstond als Kapelleveld. Kardinaal Mercier, aartsbisschop van Mechelen-Brussel, stimuleerde de oprichting van een nieuwe parochie om deze wijk te bedienen en vertrouwde deze toe aan de assumptionisten. Vanaf Kerstmis 1924 verzorgde pater Louis-Antoine Verhaegen regelmatig de eredienst in de kapel Marie-la-Misérable, en in februari 1925 werd de parochie canoniek opgericht onder het patronaat van Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming. Al snel bleek de kapel te klein om alle gelovigen te ontvangen, en werd begonnen met de bouw van een parochiekerk.

De Assumptionisten en Marie-la-Misérable (1924–2015)
Op 2 december 1925 schonk de markies de la Boëssière-Thiennes, eigenaar van de kapel Marie-la-Misérable en het aanpalende huis, deze eigendommen aan de Assumptionisten. Zo werd de oprichting mogelijk van de nieuwe parochie in de zich sterk ontwikkelende wijk Kapelleveld.
Antoine Verhaegen, pastoor van de nieuwe parochie, droeg er al sinds Kerstmis 1924 de mis op. In 1926 liet hij het huis restaureren en breidde hij de kapel uit, zonder echter het uiterlijk ervan te veranderen, dat beschermd was als geklasseerd erfgoed. De kapel zou dienstdoen als parochiekerk tot de voltooiing van de kerk Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming in april 1927. Van 1927 tot 1936 bood het huis onderdak aan de twee Assumptionisten die de parochie bedienden.
Vanaf 1949 huisvestte het gebouw een grotere Assumptionistische gemeenschap, waarvan de leden zich inzetten in verschillende apostolaten: pers, onderwijs, bedevaarten, parochiepastoraal, enzovoort.
In 1966 werd de kapel gerestaureerd na schade veroorzaakt door een hevig onweer. Bij die gelegenheid werden overblijfselen van 14e-eeuwse fresco’s ontdekt.

Bij de splitsing van de Assumptionistische provincie België, in juni 1963, werd het provinciaal huis van België-Noord ondergebracht in het gebouw van Marie-la-Misérable. Het zou daar blijven tot in 1978. De religieuzen van de gemeenschap namen de verantwoordelijkheid op zich voor het tweetalige pastoraat van de parochie Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming tot in 1974. Op dat moment werden de Franstalige en Nederlandstalige pastorale werkingen in het Brusselse gescheiden. In Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming werd de Franstalige werking toevertrouwd aan een diocesane priester, terwijl de Nederlandstalige werking werd voortgezet door Assumptionisten tot in 1979.
Daarna werden de activiteiten van de gemeenschap in Woluwe losgekoppeld van de parochie. De twee laatste Vlaamse religieuzen verlieten Woluwe in 2015.
De Assumptionisten en de Sint-Maria-Magdalena-kerk
Toen de Assumptionisten in Brussel aankwamen, kregen zij van de kerkelijke autoriteiten toestemming om de eredienst te hervatten in de Sint-Maria-Magdalena-kerk, die in 1905 was verlaten door de redemptoristen die daar sinds 1841 de bediening verzorgden. In het kader van het toen al besproken spoorwegproject tussen de Noord- en Zuidstations van Brussel, was de kerk namelijk opgekocht door het Spoorwegknooppuntbureau (Office de la Jonction) met het oog op een toekomstige afbraak. De Eerste Wereldoorlog vertraagde het project, terwijl de kerk en het aangrenzende klooster werden bezet door religieuzen. De komst van de Assumptionisten was dan ook voorzienig, waardoor de eredienst kon worden hervat. Spoedig verlaten zij zelf het bijbehorende klooster en vestigen hun verblijf in een huis in de Duquesnoystraat, op 200 meter afstand. De religieuzen die er verblijven, zijn niet alleen actief voor de eredienst in de kerk, maar ook voor tal van andere werken: pers, pelgrimstochten, religieuze boekhandel, patronaat van verschillende ambachten en broederschappen, enzovoort.

Kort voor 1940 introduceren de religieuzen in de kerk de devotie tot Sint Rita, een religieuze uit dezelfde augustijnse familie als zijzelf. Daarna breekt de oorlog van 1940-1945 uit. In die periode wordt een beschermingsbesluit uitgevaardigd: de kerk mag niet meer worden afgebroken. De eredienst kan doorgaan en bestaat nog steeds, ook al zijn de activiteiten sterk verminderd. Ze werd iets meer dan een jaar onderbroken tijdens de volledige restauratie van het gebouw in 1957-1958.